Translations for „Paasbrunch“ in the German » Dutch Dictionary

ˈGlas·bruch <Glasbruch(e)s> N m kein pl

1. Glasbruch:

Glasbruch

gebroken glas nt

Glasbruch

glasscherven

2. Glasbruch:

Glasbruch

glasschade

ˈAus·bruch N m

1. Ausbruch (das Ausbrechen):

Ausbruch

uitbraak

Ausbruch

ontsnapping

Ausbruch

vlucht

2. Ausbruch:

Ausbruch (Beginn)

uitbarsting

Ausbruch (Beginn)

losbarsting

Ausbruch (Eruption)

eruptie

der Ausbruch einer Epidemie

het uitbreken van een epidemie

3. Ausbruch inf (Entladung):

Ausbruch

gevoelsuitbarsting

ein Ausbruch der Freude/Wut

een uitbarsting van vreugde/woede

ˈPaa·rung <Paarung, Paarungen> [ˈpaːrʊŋ] N f

1. Paarung (das (Sich)paaren):

Paarung

paring

2. Paarung (Verbindung):

Paarung

combinatie

Paarung

verbinding

ˈpaa·ren¹ [ˈpaːrən] VB trans

paaren SPORTS fig

een paar laten vormen

paaren SPORTS fig

laten paren

paaren (sich verbinden)

verenigen (met)

paaren (sich verbinden)

doen samengaan (met)

es wurden ungleiche Mannschaften gepaart

er werden twee ongelijke teams gevormd

Verstand mit Gefühl paaren

verstand aan gevoel paren

ˈHalb·rund N nt

Halbrund

halve cirkel