Dutch » German

Translations for „geld“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

geld <geld|en> [ɣɛlt] N nt

1. geld:

geld (betaalmiddel)
Geld nt
geld (geld-, munteenheid)
baar [o. contant ] geld
Bargeld nt
buitenlands [o. vreemd ] geld
bulken van [o. zwemmen in ] het geld
bulken van [o. zwemmen in ] het geld
goed geld naar kwaad geld gooien
geld in het water gooien fig
het geld groeit mij niet op de rug fig
groot geld
große(s) Geld nt
iem geld uit de zak kloppen fig
je geld of je leven
los geld
geld loskrijgen [o. lospeuteren ]
op zijn geld zitten
geld opnemen
papieren geld
papieren geld
geld uit iets slaan
geld slaan [o. (aan)munten ]
hij slaat overal geld uit fig
smijten met geld fig
geld in iets steken
vals geld
sauer [o. schwer] verdiente(s) Geld nt
zwart geld
hier met het geld!
dat is zijn geld waard
geld stinkt niet prov
het geld dat stom is, maakt recht wat krom is prov

2. geld ((geld)middelen):

geld
Geld nt
zonder geld zitten
German » Dutch

Translations for „geld“ in the German » Dutch Dictionary (Go to Dutch » German)

Geld <Geldes, Gelder> [gɛlt] N nt


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski