Dutch » German

klaar <klare, klaarder, klaarst> [klar] ADJ

1. klaar (zien):

klaar
klar
dat is klaar als een klontje fig
das ist klar wie Klärchen
de klare lucht
der klare [o. heitere] Himmel

2. klaar (zuiver, onvermengd):

klaar
rein
klaar
klar
dat is geen klare koffie fig
das ist nicht ganz geheuer

3. klaar (duidelijk):

klaar
klar
klaar
deutlich
klare nonsens
glatter [o. reiner] Unsinn

5. klaar (af):

klaar
fertig
alles stond klaar
alles war fertig
klaar is Kees!
das wäre geschafft!
met iets klaar zijn
mit etw fertig sein

klaar-over <klaar-over|s> [klarovər] N m

kant-en-klaar [kɑntɛŋklar] ADJ

Usage examples with klaar

klaar? af! SPORTS
fertig? los!
ik ben pas klaar
ich bin gerade fertig
met iets klaar zijn
mit etw fertig sein
ik ben direct klaar
ich bin gleich fertig
van zessen klaar
makellos
alles stond klaar
alles war fertig
klaar is Kees!
das wäre geschafft!
klaar is Kees
fertig ist der Lack
klaar houden/zetten
bereithalten/bereitstellen
hij is van zessen klaar (op alles te antwoorden weten)
er weiß auf alles eine Antwort
met een antwoord klaar staan
eine Antwort parat haben
(altijd) voor iem klaar staan
jdm (immer) helfend beiseitestehen
zo klaar als een klontje
klar wie Kloßbrühe
dat is klaar als een klontje fig
das ist klar wie Klärchen
waarschuw mij als je klaar bent
sag mir Bescheid, wenn du fertig bist
zie het maar klaar te spelen
sieh zu, dass du damit fertig wirst
zij stonden klaar om weg te gaan
sie standen [o. waren] im Begriff wegzugehen
je bent pas begonnen, en nu al klaar?
du hast doch kaum erst angefangen und bist jetzt schon fertig?

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular