Dutch » German

ver·ver <verver|s> [vɛrvər] N m

ver·ven <verfde, h. geverfd> [vɛrvə(n)] VB trans

1. verven (schilderen):

malen inf

2. verven (met kleurstof bewerken):

ver·eelt ADJ

1. vereelt (tot eelt geworden):

2. vereelt fig:

ver·val [vərvɑl] N nt geen pl

2. verval (het niet meer gelden):

3. verval (verschil in hoogte van de waterspiegel):

ver·voer [vərvur] N nt geen pl

2. vervoer (vervoermiddel):

ver·meed VB

vermeed 3. pers sing imp van vermijden

See also vermijden

ver·mij·den <vermeed, h. vermeden> [vərmɛidə(n)] VB trans

1. vermijden (ontwijken):

3. vermijden (zich onthouden van):

ker·vel [kɛrvəl] N m geen pl

wer·vel <wervel|s> [wɛrvəl] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski