Dutch » German

Translations for „scheiden“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

schei·den1 <scheidde zich, h. zich gescheiden> [sxɛidə(n)] VB wk ww zich scheiden

1. scheiden (losgaan):

scheiden

2. scheiden (uiteengaan):

scheiden
scheiden

schei·den2 <scheidde, i. gescheiden> [sxɛidə(n)] VB intr

1. scheiden (niet langer samen gaan):

scheiden
scheiden
hier scheiden de geesten fig
hier scheiden onze wegen

2. scheiden (huwelijk):

scheiden
scheiden
zij gaan scheiden

3. scheiden (zich losmaken):

scheiden

schei·den3 <scheidde, h. gescheiden> [sxɛidə(n)] VB trans

4. scheiden (afzonderen):

scheiden
scheiden scheik.
scheiden foto., nat.
huisvuil scheiden

5. scheiden (onderscheid maken tussen):

scheiden

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski