Translations for „hek“ in the Dutch » German Dictionary

hek <hek|ken> [hɛk] N nt

1. hek:

hek (omheining, afscheiding)

Zaun m

hek (met spijlen)

Gitter nt

een houten hek

ein Holzzaun m

het hek is van de dam fig (er is geen houden meer aan)

es gibt kein Halten mehr

het hek is van de dam (chaos)

es geht drunter und drüber

2. hek (draaibare afsluiting):

hek

Gatter nt

3. hek (van een vaartuig):

hek

Heck nt

Usage examples with hek

een houten hek

ein Holzzaun m

een smeedijzeren hek

ein schmiedeeisernes Gitter

een hek vernielen

einen Zaun demolieren

een tuin met een hek daaromheen

ein Garten mit einem Zaun darum (herum)

het hek is van de dam fig (er is geen houden meer aan)

es gibt kein Halten mehr

het hek en de tuin erachter

der Zaun und der Garten dahinter

het houten hek [o. de houten schutting ]

der Lattenzaun