Translations for „tegenwoordig“ in the Dutch » German Dictionary

te·gen·woor·dig¹ [teɣə(n)wordəx] ADJ

1. tegenwoordig (aanwezig):

tegenwoordig

anwesend

tegenwoordig

zugegen

2. tegenwoordig:

tegenwoordig (huidig)

heutig

tegenwoordig (huidig)

gegenwärtig

tegenwoordig (huidig)

derzeitig

tegenwoordig (pregnanter)

jetzig

tegenwoordig (pregnanter)

augenblicklich

de tegenwoordige behoefte

das momentane Bedürfnis

tegenwoordig deelwoord taalk.

erste(s) Partizip nt

de tegenwoordige directeur

der derzeitige Direktor

de tegenwoordige tijd

die heutige Zeit

de tegenwoordige tijd taalk.

die Gegenwart(sform)

de tegenwoordige tijd taalk.

das Präsens

de voltooid tegenwoordige tijd taalk.

das Perfekt

te·gen·woor·dig² [teɣə(n)wordəx] ADV

tegenwoordig (nu)

heute

tegenwoordig (nu)

heutzutage

tegenwoordig (de laatste tijd)

zur Zeit

tegenwoordig (de laatste tijd)

momentan

hoe gaat het tegenwoordig met haar?

wie geht es ihr denn jetzt so?

de jeugd van tegenwoordig

die Jugend von heute

de jeugd van tegenwoordig

die heutige Jugend

Usage examples with tegenwoordig

tegenwoordig deelwoord taalk.

erste(s) Partizip nt

de jeugd van tegenwoordig

die Jugend von heute

de tegenwoordig heersende denkbeelden

die gegenwärtig herrschenden Vorstellungen

hoe gaat het tegenwoordig met haar?

wie geht es ihr denn jetzt so?

een schone rivier is tegenwoordig een zeldzaamheid geworden

ein sauberer Fluss ist heute zu einer Rarität geworden

het staat tegenwoordig chic naar een bar te gaan

heutzutage gilt es als schick, in eine Bar zu gehen