Translations for „licht“ in the German » Dutch Dictionary

licht [lɪçt] ADJ

1. licht (hell):

licht

helder

licht

licht

licht

stralend

2. licht (spärlich):

licht

open

licht

uit elkaar staand

licht

dun

die Bäume stehen hier lichter

de bomen staan hier verder van elkaar

eine lichte Stelle im Wald

een open plek in het bos

sein Haar wird schon licht

zijn haar wordt al dun

3. licht ARCHIT:

licht

binnenwerks

lichte Höhe

binnenwerkse hoogte

lichte Höhe

doorrijhoogte

lichte Weite

binnenwerkse breedte

lichte Weite

doorrijbreedte

Licht <Licht(e)s, Lichter> [lɪçt] N nt

1. Licht a. fig (Helligkeit):

Licht

licht nt nt

ans Licht kommen [o. treten] fig

aan het licht komen

etw ans Licht bringen fig

iets aan het licht brengen

jdm ein Licht aufstecken fig inf

iem iets aan het verstand brengen

jdm aus dem Licht(e) gehen

uit het [o. uit iems] licht gaan (staan)

in dieser Gegend gehen bald die Lichter aus fig

in deze streek zullen binnenkort slechte tijden aanbreken [o. heersen]

bei Licht besehen [o. betrachtet] fig

op de keper beschouwd

mir geht ein Licht auf fig

er gaat me een licht op

er ist kein großes Licht inf

hij is geen groot licht

jdm grünes Licht geben

voor iem het licht op groen zetten

jdn hinters Licht führen fig

iem om de tuin leiden

in einem guten/schlechten Licht stehen [o. erscheinen]

goed/slecht aangeschreven staan

jdn/etw ins rechte Licht rücken

iem/iets in het juiste licht plaatsen

künstliches Licht

kunstlicht

sein Licht unter den Scheffel stellen fig

zijn licht onder de korenmaat zetten

das Licht der Welt erblicken fig

het levenslicht aanschouwen

2. Licht HUNT meist pl:

Licht

oog nt

3. Licht veraltet:

Licht

kaars

ˈlich·ten¹ [ˈlɪçtn̩] VB trans NAUT

lichten

lichten

ˈlich·ten² [ˈlɪçtn̩] VB trans (weniger dicht machen)

lichten

dunnen

lichten

uitdunnen

ˈlich·ten³ [ˈlɪçtn̩] VB refl

1. lichten (weniger werden):

lichten

dunnen

die Reihen hatten sich gelichtet

de gelederen waren (uit)gedund [o. gedecimeerd]

der Wald lichtet sich

het bos wordt minder dicht

2. lichten liter (heller werden):

lichten

lichten

lichten

helder [o. licht] worden

das Dunkel lichtet sich

het wordt licht

Translations for „licht“ in the Dutch » German Dictionary

licht¹ <licht|en> [lɪxt] N nt

licht

Licht nt

licht (weerlicht)

Blitz m

licht (van koplampen)

Scheinwerferlicht nt

aan het licht komen fig

ans Licht kommen

aan het licht brengen fig

ans Licht bringen

aan het licht brengen fig

aufdecken

het licht aandoen

das Licht anschalten [o. einschalten]

tussen licht en donker

zwischen Licht und Dunkel

fel [o. hard ] licht

grelle(s) Licht nt

nu gaat mij een licht op fig

jetzt geht mir ein Licht auf

het licht staat op rood

die Ampel ist [o. steht] auf Rot

het groene licht geven fig

grünes Licht geben

groot licht AUTO

Fernlicht nt

iem het licht in de ogen niet gunnen fig

jdm nicht das Schwarze unter dem Nagel gönnen

nu komt er licht in de zaak fig

jetzt fällt Licht in diese Sache

laat je licht eens op deze zaak schijnen fig

gib mal dein Urteil über diese Sache ab

hij kwam in een ongunstig licht te staan

er geriet in ein schiefes Licht

in het licht van de openbaarheid

im Licht der Öffentlichkeit

zijn licht opsteken bij iem fig

sich dat bei jdm Aufschluss verschaffen

door rood licht rijden

bei Rot durchfahren

iets plotseling in een scherp licht zien

etw schlaglichtartig sehen

een straaltje licht

ein dünner Lichtstrahl

iets tegen het licht houden

etw gegen das Licht halten

iets tegen het licht houden fig

etw durchleuchten

het licht uitdoen

das Licht ausmachen [o. ausschalten]

licht werpen op

Licht werfen auf +acc

licht werpen op fig

Licht bringen in +acc

het licht zien fig (ontstaan)

zustande kommen

het licht zien (geboren worden)

das Licht der Welt erblicken

licht² <lichte, lichter, lichtst> [lɪxt] ADJ

1. licht (niet zwaar):

licht ook fig

leicht

de lichte maaltijd

die leichte Mahlzeit

het lichte metaal

das Leichtmetall

iets licht opvatten

etw leichtnehmen

iets licht opvatten

etw auf die leichte Schulter nehmen

met lichte tred

leichten Schrittes

2. licht (goed verlicht):

licht

hell

het is lichte maan

es ist heller Mondschein

het wordt al licht

es wird bereits hell

3. licht:

licht (gering in omvang, van aard)

leicht

licht (accent, afkeer, argwaan, ironie, onbehagen, regen, spot, twijfel, verdenking, verwijt, wind)

leise

4. licht (gemakkelijk):

licht

leicht

licht brandbaar

feuergefährlich

licht ontvlambare stoffen

leicht entzündliche Stoffe

licht verteerbaar

(leicht) bekömmlich

licht verteerbaar

leicht verdaulich

deze fiets loopt lekker licht

dieses Fahrrad fährt sich schön leicht

lichte muziek

leichte Musik

het meisje van lichte zeden

das leichte Mädchen

licht³ [lɪxt] ADV

licht

leicht

licht

ein bisschen

licht

etw

licht gekleed

leicht bekleidet

licht opgemaakt

leicht geschminkt

zij voelde zich licht in het hoofd (duizelig)

ihr war leicht [o. schwindelig] (im Kopf)

zij voelde zich licht in het hoofd (in een roes)

sie war leicht berauscht

lich·ten¹ <lichtte, h. gelicht> [lɪxtə(n)] VB intr

1. lichten (licht geven):

lichten

leuchten

het lichten van de zee

das Meeresleuchten

2. lichten:

lichten (bliksemen)

blitzen

lichten (weerlichten)

wetterleuchten

3. lichten (krieken):

lichten

dämmern

4. lichten (bijlichten):

lichten

leuchten

lich·ten² <lichtte, h. gelicht> [lɪxtə(n)] VB trans

1. lichten:

lichten (optillen)

heben

lichten (hoed)

lüften

het anker lichten

den Anker lichten

het deksel lichten

den Deckel hochheben

een schip lichten

ein Schiff heben

een deur uit zijn hengsels lichten

eine Tür aus den Angeln heben

2. lichten (eruit halen, verwijderen):

lichten

herausnehmen aus

3. lichten (legen):

lichten

leeren

een brievenbus lichten

einen Briefkasten leeren

Usage examples with licht

Licht anmachen

het licht aandoen

künstliches Licht

kunstlicht

auffallendes Licht

invallend licht

hartes Licht

hard [o. fel] licht

zerstreutes Licht

diffuus licht

natürliches Licht

natuurlijk licht

violette(s) Licht nt

violet licht

Licht legen

licht aanleggen

trübe(s) Licht nt

bedompt licht

leicht bekleidet

licht gekleed

leicht geschminkt

licht opgemaakt

leicht parfümiert

licht geparfumeerd

polarisierte(s) Licht nt

gepolariseerd licht

diffuses Licht nt

diffuus licht nat.

Fernlicht nt

groot licht AUTO

feuergefährlich

licht brandbaar

(leicht) bekömmlich

licht verteerbaar

unangenehme(s) Licht nt

akelig licht

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Das Seeing ist etwas von der Wellenlänge des beobachteten Lichtes abhängig, längerwellige Strahlung hat kleinere Werte.

de.wikipedia.org

Dadurch könnten sie Überwinder ihrer Probleme werden, ein heiliges Leben führen und „Licht sein“.

de.wikipedia.org

Während Licht eines Dauerstrichlasers typischerweise ein sehr schmales Spektrum hat, ist dies beim Pulslaser nicht möglich.

de.wikipedia.org

Damit das polarisierte Licht reflektiert werden konnte, waren metallisierte Leinwände nötig.

de.wikipedia.org

Eine Bekämpfung kann durch Licht-, Fruchtsaft- oder Pheromonfallen erfolgen.

de.wikipedia.org

Im Jahr 1909 erhielt die Kirche elektrisches Licht.

de.wikipedia.org

So erhielt der Wagen mit der Zeit Dampfheizung und elektrisches Licht.

de.wikipedia.org

Anschließend bereitete er eine sprachwissenschaftliche Dissertation vor, die Ausdrücke für Licht- und Klangempfindungen in verschiedenen indogermanischen Sprachen vergleichend untersuchen sollte.

de.wikipedia.org

Unter dem Einfluss von Licht dunkelt es nach und nimmt einen gelblichbraunen Ton an.

de.wikipedia.org

Die Saalkirche hat einen 3/8-Ostabschluss, der durch drei Rundbogenfenster mit Licht versorgt wird.

de.wikipedia.org