Translations for „leger“ in the Dutch » German Dictionary

le·ger <leger|s> [leɣər] N nt

1. leger (krijgsmacht):

leger

Heer nt

leger

Armee f

het Rode leger

die Rote Armee

een leger op de been brengen

ein Heer aufstellen

2. leger (menigte):

leger

Heer nt

het leger van werklozen

das Heer von Arbeitslosen

3. leger (ligplaats van een dier):

leger

Lager nt

Usage examples with leger

het leger van werklozen

das Heer von Arbeitslosen

het leger kreeg versterking

das Heer bekam Verstärkung

het leger des Heils

die Heilsarmee

een leger opstellen

ein Heer aufstellen

het Rode leger

die Rote Armee

het Rode Leger

die Rote Armee

het bevel over een leger voeren

über ein Heer befehlen

een soldaat bij het leger inlijven

einen Soldaten in das Heer eingliedern

een leger op de been brengen

ein Heer aufstellen

het bevel voeren over een leger

eine Armee befehligen [o. kommandieren]

een leger onder de wapenen roepen

eine Armee mobilisieren

de dictator steunt op het leger fig

der Diktator stützt seine Macht auf die Armee

het leger is 30.000 man sterk

die Armee ist 30.000 Mann stark

het leger/circus/onweer is weggetrokken

das Heer ist abgezogen/der Zirkus ist weitergezogen/das Gewitter hat sich verzogen

het verslagen leger trok naar het zuiden terug

die geschlagene Armee zog nach Süden zurück