Dutch » German

Translations for „afscheiding“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

af·schei·ding <afscheiding|en> [ɑfsxɛidɪŋ] N f

1. afscheiding:

afscheiding (scheiding)
Trennung f
afscheiding (wand)
Trennwand f

2. afscheiding (het afzonderen; afgezonderde stof):

afscheiding
Absonderung f
afscheiding
Ausscheidung f

Usage examples with afscheiding

de latten afscheiding
der Lattenzaun

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular