Translations for „alles“ in the Dutch » German Dictionary

al·les¹ [ɑləs] N nt geen pl

alles

alles

dat alles wil ik deze week nog doen

das alles will ich diese Woche noch tun

jij bent mijn alles

du bist mein Ein und Alles

al·les² [ɑləs] PRON indef pron

alles

all

zij waren in alles het tegendeel van elkaar

sie waren in allem Antipoden

alles op alles zetten

alles dransetzen

van alles (en nog wat)

alles Mögliche

vóór alles

vor allem

alles wat leeft

alles, was lebt

alles bij elkaar

alles zusammen

alles bij elkaar (al met al)

alles in allem

ma·nus·je-van-al·les <manusjes-van-alles> [manʏʃəvɑnɑləs] N nt

manusje-van-alles (van alle markten thuis)

Hansdampf m in allen Gassen

manusje-van-alles (iem met allerlei bezigheden)

Mädchen nt für alles

Usage examples with alles

alles op alles zetten (zijn uiterste best doen)

alles daransetzen

ondanks alles

trotz allem

alles kits?

alles okay?

alles kits!

alles paletti!

zowat alles

praktisch alles

vóór alles

vor allem

alles went

man gewöhnt sich an alles

alles inbegrepen

alles inbegriffen

ik lust alles behalve …

mir schmeckt alles außer …

alles wijst erop dat …

alles deutet [o. weist] darauf hin, dass …

alles goed en wel, maar …

alles schön und gut, aber …

alles goed en wel maar …

alles schön und gut, aber …

er alles onder verwedden, dat …

jede Wette eingehen, dass …

alles gaat naar wens

alles läuft nach Wunsch

dwars door alles heen

(quer) durch alles hindurch

alles op zijn tijd

alles zu seiner Zeit

alles heeft zijn keerzijde

alles hat auch seine Schattenseiten