Translations for „dadelijk“ in the Dutch » German Dictionary

da·de·lijk¹ [dadələk] ADJ

1. dadelijk (onmiddellijk):

dadelijk

sofortig

dadelijk

unmittelbar

2. dadelijk (daadwerkelijk):

dadelijk

tatsächlich

dadelijk

tätig

da·de·lijk² [dadələk] ADV

1. dadelijk (aanstonds):

dadelijk

sofort

dadelijk

(so)gleich

al dadelijk in het begin

schon gleich am Anfang

voor dadelijk gevraagd

per sofort gesucht

2. dadelijk (bepaald):

dadelijk

gerade

dadelijk

eben

niet dadelijk mooi, maar toch wel aardig

nicht gerade schön, aber immerhin nett

3. dadelijk (straks):

dadelijk

gleich

dadelijk wil je nog beweren dat …

gleich wirst du (mir) noch behaupten, dass …

Usage examples with dadelijk

het gaat dadelijk beginnen

es fängt gleich an

dadelijk zwaait er wat!

gleich setzt's was! inf

voor dadelijk gevraagd

per sofort gesucht

hij hapt altijd dadelijk

er beißt immer gleich an

al dadelijk in het begin

schon gleich am Anfang

ik herkende mijn vriend dadelijk

ich erkannte meinen Freund sofort

het huis is dadelijk te aanvaarden

das Haus ist sofort bezugsfertig

niet dadelijk mooi, maar toch wel aardig

nicht gerade schön, aber immerhin nett

dadelijk wil je nog beweren dat …

gleich wirst du (mir) noch behaupten, dass …

zij liet er dadelijk op volgen dat …

sie fügte sofort hinzu, dass …

ik doe het liever niet, tenminste niet dadelijk

ich mache es lieber nicht, jedenfalls nicht gleich