Translations for „roem“ in the Dutch » German Dictionary

roem [rum] N m geen pl

1. roem (lof en eer):

roem

Ruhm m

zich met roem overladen

großen Ruhm erringen

hij verdient roem

ihm gebührt Ruhm

zijn roem vestigen

seinen Ruhm begründen

eigen roem stinkt prov

Eigenlob stinkt

2. roem (waaraan iem, iets zijn roem te danken heeft):

roem

Stolz m

hij is de roem van zijn familie

er ist der Stolz der Familie

Usage examples with roem

zich met roem overladen

großen Ruhm erringen

zijn roem is verbleekt

sein Ruhm ist verblichen

jacht naar roem/succes

Jagd nach Ruhm/Erfolg

hij verdient roem

ihm gebührt Ruhm

zijn roem vestigen

seinen Ruhm begründen

eigen roem stinkt prov

Eigenlob stinkt

dorstig naar roem fig

ruhmbegierig

daardoor zal hij roem vergaren

das wird ihm Ruhm einbringen

de roem lacht hem aan

ihm winkt der Ruhm

naar eer en roem jagen

nach Ruhm und Ehre jagen

een glimp van zijn vroegere roem

ein schwacher Abglanz seines früheren Ruhmes

op het toppunt van zijn roem

auf dem Höhepunkt seines Ruhms

hij hunkert naar roem en eer

er fiebert nach Ruhm und Ehre

hij is de roem van zijn familie

er ist der Stolz der Familie

de roem van de vader overschaduwde de zoon

der Ruhm des Vaters überschattete den Sohn