Translations for „stom“ in the Dutch » German Dictionary

stom <stomme, stommer, stomst> [stɔm] ADJ

1. stom (zonder spraakvermogen, geluid):

stom

stumm

de stomme film

der Stummfilm

een stom verwijt

ein stummer Vorwurf

geen stom woord zeggen

kein Sterbenswörtchen sagen

2. stom:

stom (eentonig)

stumpfsinnig

stom (naar)

blöd inf

die stomme school

die stumpfsinnige [o. blöde] Schule

3. stom (op toeval berustend):

stom

blind

stom geluk

reines Glück

4. stom (dom):

stom

blöd

stom

doof

stom

dämlich

stomme ezel, dat je bent

du Dummkopf!

stomme ezel, dat je bent

du Blödmann! inf

wat een stomme fout!

so ein blöder Fehler!

iets stoms doen

etw Dummes anstellen

Usage examples with stom

stom toeval

pure(r) [o. reine(r)] Zufall m

stom geluk

reines Glück

geen (stom) woord zeggen

nicht ein Sterbenswort sagen

geen stom woord zeggen

kein Sterbenswörtchen sagen

een stom verwijt

ein stummer Vorwurf

stom geluk hebben

ein Schweineglück haben inf

zo stom als een rund

dumm wie Bohnenstroh inf

het geld dat stom is, maakt recht wat krom is prov

Geld macht schlecht, was nie war recht