Translations for „validiteit“ in the Dutch » German Dictionary

va·li·di·teit [validitɛit] N f geen pl

1. validiteit (lichamelijke geschiktheid):

validiteit

Erwerbsfähigkeit f

validiteit

Arbeitsfähigkeit f

2. validiteit:

validiteit (geldigheid)

Gültigkeit f

validiteit (wetenschappelijk)

Validität f spec

validiteit jur.

Rechtsgültigkeit f