Translations for „vijf“ in the Dutch » German Dictionary

vijf¹ <vijven> [vɛif] N f

1. vijf (getal):

vijf

Fünf f

2. vijf (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

vijf

≈ Fünf f

een vijf voor Engels hebben

eine Fünf in Englisch haben

na veel vijven en zessen

nach langem Hin und Her

vijf² [vɛif] NUM

vijf

fünfte(r, s)

vijf december

der fünfte Dezember

hoofdstuk vijf

fünftes Kapitel

hoofdstuk vijf

Kapitel fünf

vijf³ [vɛif] NUM

vijf

fünf

iets in vijven delen

etw in fünf Teile teilen

met ons, z'n vijven

zu fünft

na/tegen vijven

nach/gegen fünf (Uhr)

ze niet alle vijf bij elkaar [o. op een rijtje] hebben

nicht (mehr) alle Tassen im Schrank haben

Usage examples with vijf

vijf kwartier

eineinviertel Stunden

vijf december

der fünfte Dezember

hoofdstuk vijf

fünftes Kapitel

om vijf uur precies

um Punkt fünf Uhr

het vriest vijf graden

es sind fünf Grad unter null

vijf euro, inclusief btw

fünf Euro inklusive MwSt.

minstens vijf euro

mindestens fünf Euro

vijf gram kinine

fünf Gramm Chinin

de vijf zintuigen

die fünf Sinne pl

de vijf zinnen

die fünf Sinne pl

vijf man sterk

fünf Mann stark

vijf graden Celsius

fünf Grad Celsius

een vijf voor Engels hebben

eine Fünf in Englisch haben

een getal van vijf cijfers

eine fünfstellige Zahl

een treurspel in vijf akten

ein Trauerspiel in fünf Akten [o. Aufzügen]

het is vijf voor twaalf ook fig

es ist fünf (Minuten) vor zwölf

ik ben vijf pond aangekomen

ich habe fünf Pfund (an Gewicht) zugenommen

een getal met vijf decimalen

eine fünfstellige Dezimalzahl

een schaap met vijf poten (iets onmogelijks)

ein Ding der Unmöglichkeit