Translations for „of“ in the Dutch » German Dictionary

of [ɔf] CONJ

1. of (bij tegenstelling):

of

oder

je krijgt of het een of het ander

du bekommst entweder das eine oder das andere

zonder eten of drinken

ohne Essen und Trinken

't een of 't ander!

entweder oder!

2. of (verklarend):

of

oder

de influenza of griep

die Influenza oder Grippe

3. of:

het kan niet anders, of zij hebben het geweten (na ontkenning of restrictie)

es kann nicht anders sein, sie haben es gewusst

er is geen mens, of …

es gibt keinen Menschen, der nicht …

er gaat geen week voorbij of …

es vergeht keine Woche, ohne dass …

nauwelijks was hij thuis of de telefoon ging

kaum war er zu Hause, da klingelte das Telefon

er gebeurt niets of hij weet ervan

es geschieht nichts, wovon er nichts weiß

het scheelde weinig, of hij was gevallen

es fehlte nicht viel, und er wäre gefallen

ik doe het niet, of jullie moeten zelf meewerken

ich tue es nicht, es sei denn, ihr macht mit

4. of (toegevend):

of

wenn … auch

of

ob … auch

je moet het doen, of je wilt of niet

du musst es tun, ob du willst oder nicht

5. of (alsof):

of

als ob

of

als

hij doet of er niets gebeurd is

er tut (so), als ob nichts geschehen wäre

of jij nooit eens een fout maakt (elliptisch)

als ob du niemals einen Fehler machen würdest

6. of (bij twijfel, onzekerheid):

of

ob

ik vraag me af, of hij komen zal

ich frage mich, ob er kommen wird

het een of ander

irgendetwas

het een of ander inf

irgendwas

het een of andere boek

irgendein Buch

7. of:

ik weet niet, wie of het gedaan heeft (achter vraagwoorden)

ich weiß nicht, wer es getan hat

8. of (bij verzwegen hoofdzin):

of

ob

of hij nog leeft?

ob er noch lebt?

9. of (als sterke bevestiging):

of

ob

kom je ook? en of!

kommst du auch? und ob!

een pond of drie

ungefähr [o. etw] drei Pfund

een stuk of twintig

um die zwanzig

een dag of wat

einige Tage

Usage examples with of

nagaan of …

überprüfen, ob …

wil je melk of suiker, of allebei?

möchtest du Milch oder Zucker, oder beides?

mij wordt gevraagd of …

ich werde gefragt, ob …

we zullen kijken of …

wir werden sehen, ob …

het is twijfelachtig of …

es ist fraglich, ob …

de vraag rijst of …

es stellt sich die Frage, ob …

op- of aanmerkingen maken

Einwände vorbringen

sta of ik schiet!

halt oder ich schieße!

de een of ander

der eine oder (der) andere

kruis of munt gooien

Münzen werfen

quitte of dubbel spelen fig

alles aufs Spiel setzen

zonder eten of drinken

ohne Essen und Trinken

de influenza of griep

die Influenza oder Grippe

het een of ander

irgendetwas

of hij nog leeft?

ob er noch lebt?

een stuk of twintig

um die zwanzig

een dag of wat

einige Tage

een pond of drie

ungefähr [o. etw] drei Pfund