Translations for „lichaam“ in the Dutch » German Dictionary

li·chaam <lichamen> [lɪxam] N nt

1. lichaam form:

lichaam (lijf, romp van mens, dier)

Körper m

lichaam (lijf)

Leib m

het lichaam van Christus

der Leib Christi

gezond zijn naar lichaam en geest

gesund sein an Leib und Seele

ze beefde over haar hele lichaam

sie zitterte am ganzen Körper [o. Leib]

over heel zijn lichaam transpireren

am ganzen Körper schwitzen

het [o. zijn] lichaam verzorgen

sich pflegen

2. lichaam (maatschappelijke instelling):

lichaam

Körperschaft f

een openbaar lichaam

eine öffentliche Körperschaft

een overkoepelend lichaam

eine Dachorganisation

3. lichaam (hoeveelheid materie):

lichaam

Körper m

een hol lichaam

ein Hohlkörper

Usage examples with lichaam

het lichaam van Christus

der Leib Christi

het [o. zijn] lichaam verzorgen

sich pflegen

het administrerend lichaam

das Verwaltungsorgan

een openbaar lichaam

eine öffentliche Körperschaft

een overkoepelend lichaam

eine Dachorganisation

een hol lichaam

ein Hohlkörper

het lichaam sterken

den Körper stärken

het etherische lichaam

der Ätherleib

over heel zijn lichaam transpireren

am ganzen Körper schwitzen

de gesteldheid van het lichaam

die körperliche Verfassung

roofbouw plegen op zijn lichaam

Raubbau mit seiner Gesundheit treiben

de welvingen van het lichaam

die Rundungen des Körpers

gezond zijn naar lichaam en geest

gesund sein an Leib und Seele

het lichaam vergaat na de dood

der Körper zerfällt nach dem Tode

de eenheid van lichaam en ziel

die Einheit von Körper und Geist

ze beefde over haar hele lichaam

sie zitterte am ganzen Körper [o. Leib]

geen droge draad aan zijn lichaam hebben

keinen trockenen Faden am Leib haben

de armen slap langs het lichaam laten neerhangen

die Arme schlaff am Körper herunterhängen lassen

er voer een lichte huivering door haar lichaam

ein leichter Schauder durchfuhr sie liter

via de mond en de neus in het lichaam komen fig

über Mund und Nase in den Körper gelangen