Translations for „cijfer“ in the Dutch » German Dictionary

cij·fer <cijfer|s> [sɛifər] N nt

1. cijfer (teken):

cijfer

Ziffer f

Arabische cijfers

arabische Ziffern

2. cijfer (uitgedrukt getal):

cijfer

Zahl f

een getal van vijf cijfers

eine fünfstellige Zahl

getallen die in de vijf cijfers lopen

fünfstellige Zahlen

iets onder cijfers brengen

etw in Zahlen ausdrücken

in de rode cijfers staan fig

roten Zahlen schreiben

in de rode cijfers staan fig

in den roten Zahlen stecken

in de zwarte cijfers komen

wieder schwarze Zahlen schreiben

3. cijfer (maatstaf):

cijfer

Note f

cijfer

Zensur f

een slecht cijfer voor Duits

eine schlechte Note in Deutsch

4. cijfer (geheimschrift):

cijfer

Chiffre f

een stuk in cijfer

ein chiffriertes Dokument

5. cijfer (monogram):

cijfer

Monogramm nt

Usage examples with cijfer

een stuk in cijfer

ein chiffriertes Dokument

een laag cijfer krijgen

eine schlechte Note bekommen

het cijfer na de komma

die Kommastelle

een slecht cijfer voor Duits

eine schlechte Note in Deutsch

hij kreeg een onvoldoende cijfer voor Duits

in Deutsch bekam er die Note ‘mangelhaft’ [o. ‘ungenügend’]

ze sleepte er een goed cijfer uit fig

sie errang eine gute Note