Translations for „Markierung“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

mar·kie·zin N f

markiezin → markies¹

See also markies , markies

mar·kies² <mar|kiezen> [mɑrkis] N f

1. markies (luifel):

markies

Vordach nt

2. markies (zonnescherm):

markies

Markise f

mar·kies¹ <mar|kiezen> [mɑrkis] N m

markies

Marquis m

mar·ke·ren <markeerde, h. gemarkeerd> [mɑrkerə(n)] VB trans

markeren

markieren

een weg met borden markeren

einen Weg mit Schildern markieren

de pas markeren

auf der Stelle treten

mar·ke·ting [mɑːrkətɪŋ] N f geen pl

marketing

Marketing nt

aan marketing doen

Marketing betreiben

mar·kies² <mar|kiezen> [mɑrkis] N f

1. markies (luifel):

markies

Vordach nt

2. markies (zonnescherm):

markies

Markise f

mar·ker <marker|s> [mɑːrkər] N f

marker

Merkzeichen nt

marker (stift)

Marker m

mark·ten <marktte, h. gemarkt> [mɑrəktə(n)] VB intr

markten

zum Markt gehen

markten

auf den Markt gehen

markt·dag <marktdag|en> [mɑrɡdɑx] N m

marktdag

Markttag m

markt·kraam <markt|kramen> [mɑrktkram] N nt of m of f

marktkraam

Marktbude f

marktkraam

Marktstand m

markt·prijs <markt|prijzen> [mɑrktprɛis] N m

1. marktprijs (prijs op de markt):

marktprijs

Marktpreis m

2. marktprijs (prijs bij vrije verkoop):

marktprijs

Marktpreis m

mar·kant <markante, markanter, markantst> [mɑrkɑnt] ADJ

markant

markant

een markante figuur

eine markante Figur

ma·ri·nier <marinier|s> [marinir] N m

marinier

Marinesoldat m

ma·ri·ne <marine|s> [marinə] N f

marine

Marine f

bij de marine gaan

zur Marine gehen