Translations for „Spielregeln“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

spel·re·gel <spelregel|s> [spɛlreɣəl] N m

1. spelregel (regels van een spel):

spelregel

Spielregel f

de overtreding van de spelregels

der Regelverstoß

2. spelregel (spellingregel):

spelregel

Rechtschreibregel f

stel·re·gel <stelregel|s> [stɛlreɣəl] N m

stelregel

Grundsatz m

stelregel

Leitsatz m

stelregel

Prinzip nt

een stelregel aannemen

sich dat etw zum Prinzip machen

ik hanteer de stelregel dat …

es ist mein Prinzip, dass …

ik hanteer de stelregel dat …

mein Grundsatz lautet: …

spie·ge·len¹ <spiegelde, h. gespiegeld> [spiɣələ(n)] VB intr

1. spiegelen (reflecteren):

spiegelen

spiegeln

spiegelen

widerspiegeln

spiegelen

reflektieren

het spiegelend ijs

das spiegelnde Eis

2. spiegelen (lichtstralen in een richting werpen):

spiegelen

≈ mit einem Spiegel blenden

3. spiegelen (kledingstukken):

spiegelen

glänzen

spie·gel <spiegel|s> [spiɣəl] N m

1. spiegel (weerkaatsend voorwerp):

spiegel

Spiegel m

blinken als een spiegel

spiegelblank sein

bolle spiegels

Konvexspiegel m

holle spiegels

Konkavspiegel m

holle spiegels

Hohlspiegel m

2. spiegel fig:

spiegel

Spiegel m

spiegel

Abbild nt

spiegel

Spiegelbild nt

4. spiegel (spiegelend oppervlak):

spiegel

Spiegel m

5. spiegel med. (gehalte):

spiegel

Spiegel m

spie·gel·beeld <spiegelbeeld|en> [spiɣəlbelt] N nt

1. spiegelbeeld (teruggekaatst beeld):

spiegelbeeld

Abbild nt

spiegelbeeld

Spiegelbild nt

2. spiegelbeeld (omgekeerde afbeelding):

spiegelbeeld

Spiegelbild nt

die twee figuren zijn elkaars spiegelbeeld

die beiden Figuren sind Spiegelbilder voneinander

in spiegelbeeld schrijven

in Spiegelschrift dat schreiben

spie·gel·ei <spiegelei|eren> [spiɣəlɛi] N nt

1. spiegelei (gebakken ei):

spiegelei

Spiegelei nt

2. spiegelei spoorw.:

spiegelei

Kelle f

spie·ge·ling <spiegeling|en> [spiɣəlɪŋ] N f ook fig wisk.

spiegeling

Spiegelung f

spier·bal <spierbal|len> [spirbɑl] N m

spierbal

Muskelbündel nt

spierbal

Muskelpaket nt inf

zijn spierballen gebruiken

seine Muskeln gebrauchen

spier·pijn <spierpijn|en> [spirpɛin] N f

spierpijn

Muskelschmerz m

spierpijn (na zware inspanning)

Muskelkater m

druil·re·gen [drœylreɣə(n)] N m geen pl

druilregen

Nieselregen m