Translations for „aavinken“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

aan·vin·ken <vinkte aan, h. aangevinkt> [anvɪŋkə(n)] VB trans

aanvinken

ankreuzen

aanvinken

anhaken

af·vin·ken <vinkte af, h. afgevinkt> [ɑfɪŋkə(n)] VB trans

afvinken

abhaken

na·klin·ken <klonk na, h. nageklonken> [naklɪŋkə(n)] VB intr

1. naklinken:

naklinken (hoorbaar zijn: luid)

hinterherschallen

naklinken (hoorbaar zijn: minder luid)

hinterhertönen

2. naklinken (blijven klinken):

naklinken

nachhallen

naklinken

nachklingen

be·zin·ken <bezonk, i. bezonken> [bəzɪŋkə(n)] VB intr

1. bezinken (uit een vloeistof neerslaan):

bezinken

sich (ab)setzen

2. bezinken (helder worden door stilstaan):

bezinken

sich klären

bezinken

sich setzen

3. bezinken (verwerkt worden):

bezinken

verarbeitet werden

af·dan·ken <dankte af, h. afgedankt> [ɑvdɑŋkə(n)] VB trans

1. afdanken form (ontslaan):

afdanken

entlassen

2. afdanken (buiten gebruik stellen):

afdanken

ausrangieren

oude kleren afdanken

alte Kleider ausrangieren

af·tan·ken <tankte af, h. afgetankt> [ɑftɛŋkə(n)] VB trans

aftanken

volltanken