Translations for „afzien“ in the Dutch » German Dictionary

af·zien¹ <zag af, h. afgezien> [ɑfsin] VB intr

1. afzien + van:

afzien

absehen von +dat

iem doen afzien van iets

jdn zum Verzicht auf etw acc bewegen

van iem afzien

auf jdn (als Mitarbeiter) verzichten

van het ministerschap afzien

von einem Ministerposten absehen

2. afzien SPORTS:

afzien

sich abrackern

af·zien² <zag af, h. afgezien> [ɑfsin] VB trans

1. afzien (te lang bekijken):

afzien

zu lang (an)schauen

2. afzien (in zijn geheel overzien):

afzien

übersehen

afzien

überblicken

een weg afzien

eine Straße überblicken

3. afzien (afkijken):

afzien

absehen

de kunst van iem afzien

jdm seine Kunst [o. Fertigkeit] abgucken

Usage examples with afzien

van het ministerschap afzien

von einem Ministerposten absehen

een weg afzien

eine Straße überblicken

van iem afzien

auf jdn (als Mitarbeiter) verzichten

de kunst van iem afzien

jdm seine Kunst [o. Fertigkeit] abgucken

iem doen afzien van iets

jdn zum Verzicht auf etw acc bewegen