Translations for „benedenlaag“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·ne·den·loop <beneden|lopen> [bənedə(n)lop] N m

benedenloop

Unterlauf m

be·ne·den·kant <benedenkant|en> [bənedə(n)kɑnt] N m

benedenkant

Unterseite f

ne·der·laag <neder|lagen> [nedərlax] N f

nederlaag

Niederlage f

een nederlaag lijden

eine Niederlage erleiden

een nederlaag op eigen veld

eine Heimniederlage

een verpletterende nederlaag

eine vernichtende Niederlage

be·ne·den·waarts¹ [bənedə(n)warts] ADJ

een benedenwaartse beweging

eine Abwärtsbewegung

be·ne·den·ste [bənedə(n)stə] N nt geen pl

benedenste (van meer dan twee)

Unterste(s) nt

benedenste (van twee)

Untere(s) nt

be·ne·den·huis <beneden|huizen> [bənedə(n)hœys] N nt

benedenhuis

Parterrewohnung f

bo·ven·laag <boven|lagen> [bovə(n)lax] N f

bovenlaag

obere Schicht f

bovenlaag soc.

Oberschicht f

be·ne·den¹ [bənedə(n)] ADV

beneden

unten

beneden komen

herunterkommen

naar beneden

hinunter

naar beneden

herunter

iem naar beneden halen fig

jdn schlechtmachen

beneden wonen

parterre wohnen

on·der·laag <onder|lagen> [ɔndərlax] N f

1. onderlaag:

onderlaag (benedenlaag)

untere Schicht f

onderlaag (sociaal)

Unterschicht f

2. onderlaag (laag, voorwerp waarop iets rust):

onderlaag

Unterlage f

ge·wee·klaag [ɣəweklax] N nt geen pl

geweeklaag

Wehklagen nt form

geweeklaag

Gejammer nt

hin·der·laag <hinder|lagen> [hɪndərlax] N f

hinderlaag

Hinterhalt m

zich in hinderlaag leggen

sich in den Hinterhalt legen