Translations for „bewaffneter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·woon·ster <bewoonster|s> [bəwonstər] N f

bewoonster feminine form of bewoner

See also bewoner

be·wo·ner <bewoner|s> [bəwonər] N m

bewoner

Bewohner m

alle bewoners

die Bewohnerschaft

be·wa·pe·nen <bewapende, h. bewapend> [bəwapənə(n)] VB trans

bewapenen (persoon, eenheid)

bewaffnen

bewapenen (land)

aufrüsten

zich bewapenen (land)

rüsten

be·wan·de·len <bewandelde, h. bewandeld> [bəwɑndələ(n)] VB trans

1. bewandelen (wandelen op):

bewandelen

beschreiten

bewandelen

begehen

2. bewandelen fig:

bewandelen

beschreiten

nieuwe wegen bewandelen

neue Wege beschreiten [o. gehen]

men·sen·eter <menseneter|s> [mɛnsə(n)etər] N m

menseneter

Menschenfresser m

bet·we·ter <betweter|s> [bɛtwetər] N m

betweter

Besserwisser m

be·werk·ster N f

bewerkster feminine form of bewerker

See also bewerker

be·wer·ker <bewerker|s> [bəwɛrkər] N m

bewerker

Bearbeiter m

ba·ro·me·ter <barometer|s> [barometər] N m

barometer

Barometer nt

barometer

Luftdruckmesser m

de barometer staat op mooi weer ook fig

die Stimmung ist günstig

be·waar·kos·ten [bəwarkɔstə(n)] N pl

bewaarkosten

Aufbewahrungsgebühr f

bewaarkosten

Lagergebühr f

be·waar·hei·den <bewaarheidde, h. bewaarheid> [bəwarhɛidə(n)] VB trans

bewaarheiden

sich bewahrheiten

mijn vrees is bewaarheid

meine Befürchtungen haben sich bewahrheitet [o. bestätigt]