Translations for „geuren“ in the Dutch » German Dictionary

geu·ren <geurde, h. gegeurd> [ɣørə(n)] VB intr

1. geuren (geur verspreiden):

geuren

duften

2. geuren (pronken):

geuren

prunken

geuren

prahlen

Usage examples with geuren

de bloemen wasemen heerlijke geuren uit

die Blumen verströmen einen herrlichen Duft

iets in geuren en kleuren vertellen fig

etw in allen Einzelheiten schildern