Translations for „gewisser“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

wis·ser <wisser|s> [wɪsər] N m

wisser

Wischer m

ver·ge·wis·sen <vergewiste zich, h. zich vergewist> [vɛrɣəwɪsə(n)] VB wk ww

vergewissen zich vergewissen:

vergewissen

sich vergewissern

zich van iets vergewissen

sich einer Sache gen vergewissern

ge·wis [ɣəwɪs] ADJ

1. gewis (onontkoombaar):

gewis

sicher

gewis

unvermeidlich

een gewisse dood

ein sicherer Tod

2. gewis (vaststaand):

gewis

gewiss

gewis

sicher

af·wis·sen <wiste af, h. afgewist> [ɑfwɪsə(n)] VB trans

afwissen

abwischen

zijn mond afwissen

sich dat den Mund abwischen

iems tranen afwissen fig

jds Tränen trocknen

rui·ten·wis·ser <ruitenwisser|s> [rœytə(n)wɪsər] N m

ruitenwisser

Scheibenwischer m

gla·zen·was·ser <glazenwasser|s> [ɣlazə(n)wɑsər] N m

1. glazenwasser (persoon):

glazenwasser

Fensterputzer m

glazenwasser

Glasreiniger m

2. glazenwasser (grote libel):

glazenwasser

Wasserjungfer f

ge·wiekst <gewiekste, gewiekster, meest gewiekst> [ɣəwikst] ADJ

gewiekst

gerissen inf

gewiekst

gewieft inf

ge·wil·lig <gewillige, gewilliger, gewilligst> [ɣəwɪləx] ADJ

1. gewillig (bereidwillig):

gewillig

willig

gewillig

folgsam

hij ging gewillig mee

er ging willig mit

een gewillig kind

ein folgsames Kind

2. gewillig (niet afgedwongen):

gewillig

freiwillig

een gewillige toestemming

eine bereitwillig erteilte Erlaubnis

El·zas·ser <Elzasser|s> [ɛlzɑsər] N m

Elzasser

Elsässer m

op·pas·ser <oppasser|s> [ɔpɑsər] N m

1. oppasser (toezichthouder):

oppasser

Wärter m

oppasser

Aufseher m

2. oppasser (verzorger van dieren):

oppasser

Wärter m

oppasser

Tierpfleger m

vaat·was·ser <vaatwasser|s> [vatwɑsər] N m

vaatwasser

Geschirrspülmaschine f

vaatwasser

Geschirrspülautomat m

vaatwasser

Geschirrspüler m

vaatwasser

Spülautomat m