Dutch » German

Translations for „gezelschap“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

ge·zel·schap <gezelschap|pen> [ɣəzɛlsxɑp] N nt

1. gezelschap:

gezelschap (het samenzijn met anderen)
gezelschap (het omgaan)
Umgang m
iem gezelschap houden
aan deze hond heb ik gezelschap
in gezelschap van een dame

2. gezelschap (personen waarmee men samen is):

gezelschap
gezelschap
Kreis m
in slecht gezelschap verkeren

3. gezelschap (aantal personen die bijeen zijn):

gezelschap
gezelschap
Runde f
een besloten gezelschap

4. gezelschap (in samenstelling; vereniging):

gezelschap
Gruppe f
gezelschap
gezelschap
Verein m

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski