Translations for „klas“ in the Dutch » German Dictionary

klas <klassen> [klɑs] N f

1. klas (leslokaal):

klas

Klassenzimmer nt

klas

Schulzimmer nt

2. klas (leerlingen; leerjaar):

klas

Klasse f

de hogere/lagere klassen

die höheren [o. oberen] /unteren Klassen pl

een klas overslaan

eine Klasse überspringen

een klas schoolkinderen

eine Schulklasse

de beste van de klas

der [o. die] Klassenbeste

naar de vierde klas (over)gaan

in die vierte Klasse kommen

3. klas (afdeling met verschil in prijs en comfort; kwaliteit):

klas

Klasse f

tweede klas reizen

zweiter Klasse reisen [o. fahren]

Usage examples with klas

de soldaat eerste klas

der Gefreite

hij ligt tweede klas

er liegt zweiter Klasse

een klas splitsen

eine Klasse (auf)teilen

sergeant eerste klas

Stabsunteroffizier FRG

eerste klas reizen

erster Klasse fahren

een klas overslaan

eine Klasse überspringen

een klas schoolkinderen

eine Schulklasse

de vierde klas

die vierte Klasse

tweede klas reizen

zweiter Klasse reisen [o. fahren]

een klas overspringen

eine Klasse überspringen

de vijfde klas

die fünfte Klasse

iem uit de klas wegsturen

jdn aus der Klasse entfernen

de grootte van de klas onderw.

die Klassenstärke

naar de vierde klas (over)gaan

in die vierte Klasse kommen

de beste van de klas

der [o. die] Klassenbeste

de slechtste van de klas

der Schlechteste der Klasse

nummer één van de klas zijn

Klassenbeste(r) sein

de juffrouw van de eerste klas

die Lehrerin der ersten Klasse

de matroos eerste klas [o. vol matroos] gesch.

der Gefreite