Translations for predikvrouw in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

pre·di·ker <prediker|s> [predɪkər] N m

prediker

Prediger m

een rondtrekkend prediker

ein Wanderprediger

vroed·vrouw <vroedvrouw|en> [vrutfrɑu] N f

vroedvrouw

Hebamme f

poets·vrouw <poetsvrouw|en> [putsfrɑu] N f

poetsvrouw

Putzfrau f

pre·di·ken <predikte, h. gepredikt> [predɪkə(n)] VB trans

prediken

predigen

pre·di·king <prediking|en> [predɪkɪŋ] N f

prediking

Predigen nt

prediking

Predigt f

pre·di·kant <predikant|en> [predikɑnt] N m

predikant

Pfarrer m

vak·vrouw N f

vakvrouw feminine form of vakman

See also vakman

vak·man <vak|lui, vak|lieden, vak|mensen, vakman|nen> [vɑkmɑn] N m

vakman

Fachmann m

huis·vrouw <huisvrouw|en> [hœysfrɑu] N f

huisvrouw

Hausfrau f

zegs·vrouw <zegsvrouw|en> [zɛxsfrɑu] N f

zegsvrouw feminine form of zegsman

See also zegsman

zegs·man <zegs|lieden, zegs|lui> [zɛxsmɑn] N m

zegsman

Gewährsmann m

leids·vrouw <leidsvrouw|en> [lɛɪtsfrɑu] N f

leidsvrouw (vrouw die leiding geeft)

Leiterin f

leidsvrouw (vooraangaand)

Führerin f

raads·vrouw <raads|vrouwen> [ratsvrɑu] N f

raadsvrouw feminine form of raadsman

See also raadsman

raads·man <raads|lieden> [ratsmɑn] N m

1. raadsman:

raadsman (adviseur, adviseuse)

Ratgeber m

raadsman (officieel adviseur)

Berater m

bijgestaan worden door een raadsman jur.

Rechtsbeistand haben

2. raadsman (advocaat, advocate):

raadsman

Rechtsanwalt m

toegevoegd raadsman

Pflichtverteidiger m