Translations for „vergezelt“ in the Dutch » German Dictionary

ver·ge·zel·len <vergezelde, h. vergezeld> [vɛrɣəzɛlə(n)] VB trans

1. vergezellen (begeleiden):

vergezellen

begleiten

2. vergezellen (gelijk optreden met):

vergezellen

einhergehen

vergezellen

begleiten

het onweer ging van hevige rukwinden vergezeld

das Gewitter ging mit heftigen Windstößen einher

zijn woorden vergezeld doen gaan van gebaren

seine Worte mit Gebärden begleiten

ver·ge·zicht <vergezicht|en> [vɛrɣəzɪxt] N nt

1. vergezicht (panorama):

vergezicht

Fernsicht f

vergezicht

Weitblick m

2. vergezicht (schilderij):

vergezicht

Panorama nt

ver·ge·zocht [vɛrɣəzɔxt] ADJ

vergezocht

weit hergeholt