Translations for „zedelijk“ in the Dutch » German Dictionary

ze·de·lijk <zedelijke, zedelijker, zedelijkst> [zedələk] ADJ

1. zedelijk (moreel):

zedelijk

sittlich

de zedelijke beginselen

die Moralprinzipien pl

het zedelijk verval

der sittliche Verfall

2. zedelijk (deugdzaam):

zedelijk

sittsam

een zedelijk leven leiden

ein sittliches Leben führen

Usage examples with zedelijk

een zedelijk leven leiden

ein sittliches Leben führen

zedelijk [o. moreel] standvastig zijn

sittlich gefestigt sein

het zedelijk verval

der sittliche Verfall