Translations for „überlaufener“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

wel·doe·ner <weldoener|s> [wɛldunər] N m

weldoener

Wohltäter m

lang·lau·fen [lɑŋlɑufə(n)] N nt geen pl

langlaufen

langlaufen

be·oe·fe·nen <beoefende, h. beoefend> [bəufənə(n)] VB trans

1. beoefenen (zich geregeld bezighouden met):

beoefenen

ausüben

beoefenen

(be)treiben

een ambacht beoefenen

ein Handwerk ausüben

een kunst beoefenen

künstlerisch tätig sein

een kunst beoefenen

sich einer Kunst widmen

een sport beoefenen

eine Sportart trainieren

2. beoefenen (in praktijk brengen):

beoefenen

ausüben

beoefenen

praktizieren

ver·ef·fe·nen <vereffende, h. vereffend> [vərɛfənə(n)] VB trans

1. vereffenen (voldoen):

vereffenen

ausgleichen

vereffenen

begleichen

schulden vereffenen

Schulden begleichen

2. vereffenen (schikken, bijleggen):

vereffenen

beilegen

een rekening met iem te vereffenen hebben fig

eine (alte) Rechnung mit jdm zu begleichen haben