Translations for „überschlug“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ver·schil <verschil|len> [vərsxɪl] N nt

1. verschil (onderscheid):

verschil

Unterschied m

verschil in leeftijd

Altersunterschied m

verschil maken

einen Unterschied machen

verschil van mening

Meinungsverschiedenheit f

met dit verschil, dat …

mit dem Unterschied, dass …

dat is een verschil van dag en nacht

das ist ein Unterschied wie Tag und Nacht

2. verschil (uitkomst van een aftrekking) wisk.:

verschil

Differenz f

heer·schap <heerschap|pen> [hersxɑp] N nt

1. heerschap (figuur):

heerschap

Typ m

dat is een allesbehalve gemakkelijk heerschap

das ist ein alles andere als umgänglicher Patron inf pej

2. heerschap gesch. (het heer zijn):

heerschap

Herrschaft f

over·schot <overschot|ten> [ovərsxɔt] N nt

1. overschot (rest):

overschot

Rest m

overschot

Überrest m

het overschot van de maaltijd

die Reste der Mahlzeit

het stoffelijk overschot

die sterblichen Überreste

het stoffelijk overschot

die irdische [o. sterbliche] Hülle

2. overschot (wat te veel is):

overschot

Überschuss m

een overschot aan geld

ein Überschuss an Geld

ver·schiet [vərsxit]

1. verschiet (verte, horizon):

verschiet

Ferne f

verschiet

Horizont m

2. verschiet (perspectief):

verschiet

Perspektive f

3. verschiet (toekomst):

verschiet

Perspektive f

er ligt voor haar iets moois in het verschiet

sie hat etw Schönes in Aussicht

ver·school VB

verschool 3. pers sing imp van verschuilen

See also verschuilen

ver·schui·len <verschool/verschuilde zich, h. zich verscholen> [vərsxœylə(n)] VB wk ww

verschuilen zich verschuilen:

verschuilen

sich verstecken

verschuilen

sich verkriechen inf

zich achter zijn opdrachtgever verschuilen fig

sich hinter seinem Auftraggeber verstecken

heer·schaar <heer|scharen> [hersxar] N f

heerschaar

Heerschar f

Heer der heerscharen

der Herr der Heerscharen

her·scho·len <herschoolde, h. herschoold> [hɛrsxolə(n)] VB trans

herscholen

umschulen

iem tot monteur herscholen

jdn zum Monteur umschulen

leer·school <leer|scholen> [lersxol] N f

leerschool

Schule f

leerschool

Lehre f

een harde leerschool doorlopen

eine harte Schule durchmachen

ver·scha·len <verschaalde, i. verschaald> [vərsxalə(n)] VB intr

verschalen

schal werden

verschaald bier

abgestandenes [o. schales] Bier

ver·scho·len¹ [vərsxolə(n)] ADJ

verscholen

versteckt

verscholen

verborgen

vier·schaar <vier|scharen> [virsxar] N f

1. vierschaar (rechtbank):

vierschaar

≈ Gericht nt

de vierschaar spannen over fig

Gericht halten über +acc

2. vierschaar (rechtszaal):

vierschaar

≈ Gerichtssaal m

wa·ter·schuw [watərsxyw] ADJ

waterschuw

wasserscheu

weer·schijn [wersxɛin] N m geen pl

1. weerschijn (teruggekaatst licht, weerkaatsing):

weerschijn

Widerschein m

weerschijn

Abglanz m

2. weerschijn (terugkaatsing van licht):

weerschijn

Schimmer m

weerschijn

Glanz m