Translations for „Papiere“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

papieren

papieren

papieren

Papier-

papieren

papier-

de papieren bloem

die Papierblume

2. papieren:

papieren (niet werkelijk)

(nur) auf dem Papier

papieren (persoon)

nominell

papieren maatregelen

Maßnahmen, die nur auf dem Papier bestehen [o. existieren]

3. papieren (als van papier):

papieren

papieren

de papieren vleugeltjes van de vlinder

die papier(e)nen Flügel des Schmetterlings

de papieren tijger

der Papiertiger

pa·pier <papier|en> [papir] N nt

papier

Papier nt

papier (ambtelijk geschrift)

Schriftstück nt

de bende papieren

der Papierwust

papier is geduldig fig

Papier ist geduldig

gezegeld papier (met zegelrecht)

Stempelpapier nt

goede papieren hebben fig (kans maken)

gute Chancen haben

goede papieren hebben (goede getuigschriften)

gute Zeugnisse vorweisen können

op papier klopt het

auf dem Papier stimmt es

zijn gedachten op papier zetten

seine Gedanken zu Papier bringen

oud papier

Altpapier nt

het oud-Hollands papier

das Bütten(papier)

het vodje papier

der Papierfetzen

het vodje papier (beschreven ook)

der Wisch inf

het loopt aardig in de papieren

es geht ganz schön ins Geld

pa·pier·tje <papiertje|s> [papircə] N nt

1. papiertje (stukje papier):

papiertje

Papier nt

2. papiertje (notitieblaadje):

papiertje

Zettel m

pa·pier·geld [papirɣɛlt] N nt geen pl

papiergeld

Papiergeld nt

€ 100,- in papiergeld

100 € in Scheinen

pa·pier·klem N f

papierklem → paperclip

See also paperclip

pa·per·clip <paperclip|s> [pepərklɪp] N m

paperclip

Büroklammer f

paperclip

Heftklammer f

pa·pier·mand <papiermand|en> [pɑpirmɑnt] N f

papiermand

Papierkorb m

pa·pier·bin·der N m

papierbinder → paperclip

See also paperclip

pa·per·clip <paperclip|s> [pepərklɪp] N m

paperclip

Büroklammer f

paperclip

Heftklammer f

pa·pier·han·del [pɑpirhɑndəl] N m geen pl

1. papierhandel (handel in papier):

papierhandel

Papierhandel m

2. papierhandel (winkel):

papierhandel

Papiergeschäft nt

papierhandel

Papierwarenhandlung f

3. papierhandel (effectenhandel):

papierhandel

Wertpapiergeschäft nt

pa·pier·win·kel <papierwinkel|s> [papirwɪŋkəl] N m

1. papierwinkel (massa papier):

papierwinkel

Papierkram m

2. papierwinkel (winkel):

papierwinkel

Papierwarenhandlung f

pap·pie <pappie|s> [pɑpi] N m

pappie

Vati m

pappie

Papi m

pa·pa·ver <papaver|s> [papavər] N f

papaver

Mohn m

pa·re·ren <pareerde, h. gepareerd> [parerə(n)] VB trans

pareren

parieren

pa·ne·ren <paneerde, h. gepaneerd> [panerə(n)] VB trans

paneren

panieren