Translations for „eenvoud“ in the Dutch » German Dictionary

een·voud [envɑut] N m geen pl

1. eenvoud (simpelheid):

eenvoud

Einfachheit f

2. eenvoud (ongekunsteldheid):

eenvoud

Einfachheit f

3. eenvoud (afwezigheid van praal):

eenvoud

Einfachheit f

eenvoud

Schlichtheit f

in alle eenvoud werd hij begraven

er wurde in aller Stille begraben

4. eenvoud (argeloosheid):

eenvoud

Arglosigkeit f

eenvoud

Einfalt f form

Usage examples with eenvoud

in alle eenvoud werd hij begraven

er wurde in aller Stille begraben

zijn eenvoud stak sterk af bij al de pracht

seine Einfachheit hob sich deutlich von aller Pracht ab