Translations for „gezond“ in the Dutch » German Dictionary

ge·zond <gezonde, gezonder, gezondst> [ɣəzɔnt] ADJ

1. gezond (niet ziek):

gezond

gesund

zo gezond als een vis

kerngesund

een gezond bedrijf fig

ein gesunder Betrieb

een gezonde slaap

ein gesunder Schlaf

goed gezond zijn

bei guter Gesundheit sein

gezond en wel zijn

wohlauf sein

zij is door en door gezond

sie ist kerngesund

2. gezond (heilzaam):

gezond

gesund

gezond

heilsam

een gezond klimaat

ein gesundes Klima

gezond wonen

in einer gesunden Umgebung wohnen

3. gezond (onbedorven, helder):

gezond

gesund

gezond fig

frisch

gezonde humor

gesunde(r) Humor m

het gezond verstand

der gesunde Menschenverstand

Usage examples with gezond

gezond wonen

in einer gesunden Umgebung wohnen

gezond en wel zijn

wohlauf sein

ik ben redelijk gezond

ich bin noch recht gesund

goed gezond zijn

bei guter Gesundheit sein

een gezond bedrijf fig

ein gesunder Betrieb

een gezond klimaat

ein gesundes Klima

het gezond verstand

der gesunde Menschenverstand

iem gezond/schuldig verklaren

jdn für gesund/für schuldig erklären

zo gezond als een vis

kerngesund

gezond van lijf en leden

an Leib und Seele gesund

gezond zijn naar lichaam en geest

gesund sein an Leib und Seele

zij is door en door gezond

sie ist kerngesund

in strijd met het gezond verstand handelen

gegen dem gesunden Menschenverstand handeln

hij was nog maar nauwelijks gezond, toen …

kaum war er wieder gesund, als …

bitter in de mond maakt het hart gezond prov

bitter im Mund ist dem Herzen gesund