Dutch » German

hoof·ding <hoofding|en> [hovdɪŋ] N f Belg

hoofd·zin <hoofdzin|nen> [hoftsɪn] N m

hoofd·band <hoofdband|en> [hoftbɑnt] N m

hoofd·wond <hoofd|wonden> [hoftwɔnt] N f

hoof·de·lijk [hovdələk] ADJ

2. hoofdelijk (iedere persoon afzonderlijk betreffend):

hoofd·film <hoofdfilm|s> [hoftfɪlm] N m

hoofd·stad <hoofd|steden> [hoftstɑt] N f

1. hoofdstad (hoofdplaats):

hoofd·agent <hoofdagent|en> [hoftaɣɛnt] N m

1. hoofdagent (politieagent):

2. hoofdagent (vertegenwoordiger):

hoofd·was [hoftwɑs] N m geen pl

hoofd·rol <hoofdrol|len> [hoftrɔl] N f theat.

hoofd·vak <hoofdvak|ken> [hoftfɑk] N nt

1. hoofdvak (belangrijk vak):

2. hoofdvak (hoofdberoep):

hoofd·weg <hoofdweg|en> [hoftwɛx] N m

hoofd·ak·te <hoofdakte|n, hoofdakte|s> [hoftɑktə] N f

hoofd·doek <hoofddoek|en> [hovduk] N m

hoofd·haar <hoofd|haren> [hofthar] N nt of m

hoofd·kaas [hoftkas] N m geen pl

hoofd·stuk <hoofdstuk|ken> [hoftstʏk] N nt

hoofd·tooi <hoofdtooi|en> [hoftoj] N m

hoofd·toon <hoofd|tonen> [hofton] N m

1. hoofdtoon muz.:

2. hoofdtoon (kleur, schakering):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski