Dutch » German

Translations for „jedes“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

wie·des
je·gens: preposition
jee: interjection
jeans: noun
jeep: noun
je·zus: interjection
des: adverb
bor·des: noun
jek·ker: noun
jen·nen: verb
jeu·ken: verb
je·zelf: pronoun
net·jes: adjective and adverb

You are viewing results spelled similarly: jegens , wiedes , des , jezus , jeep , jeans , jee , netjes , jezelf , jeuken , jennen , jekker and bordes

wie·des [widəs]

dat is nogal wiedes!

das ist doch klar!

je·gens [jeɣəns] PREP

gegen +acc

gegenüber +dat

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber

jee [je] INTERJ

jee

oje

jeans [dʒiːns] N m geen pl

Jeans pl

jeep® <jeep|s> [dʒip] N m

jeep

Jeep ® m

je·zus [jezʏs] INTERJ

jezus christus!

Gott im Himmel!

jezus christus!

des [dɛs] ADV inf (daarom)

des

des te beter

des te beter

hoe meer …, des te …

je mehr …, desto …

bor·des <bordes|sen> [bɔrdɛs] N nt

1. bordes (verhoogde stoep):

2. bordes (trapportaal):

Treppenpodest nt

Treppenabsatz m

3. bordes (laadvloer):

Rampe f

jek·ker <jekker|s> [jɛkər] N m

Jacke f

jen·nen <jende, h. gejend> [jɛnə(n)] VB trans

jeu·ken <jeukte, h. gejeukt> [jøkə(n)] VB intr

1. jeuken:

jeuken (kriebelen)

jeuken (kriebelen)

jeuken (textiel)

mijn arm jeukt

mich juckt es am Arm

de pullover jeukt op de huid

der Pullover kratzt auf der Haut

2. jeuken fig:

mijn handen jeuken om hem een pak slaag te geven

es juckt mir in den Fingern, ihm eine Tracht Prügel zu verpassen

je·zelf [jəzɛlf] PRON pers pron

deiner selbst gen

dir selbst dat

dich selbst acc

je hebt het aan jezelf te danken

du verdankst es dir selbst

je praat nooit over jezelf

du sprichst nie von dir selbst

probeer je jezelf te misleiden?

versuchst du dich selbst zu täuschen?

ter wille van jezelf

um deiner selbst willen

net·jes [nɛcəs] ADJ

1. netjes:

netjes (ordelijk)

netjes (hygiënisch)

dat staat netjes

das sieht ordentlich aus

2. netjes:

netjes (keurig)

netjes (keurig)

netjes (verzorgd)

fein

netjes schrijven

sauber schreiben

3. netjes (zoals het hoort):

iem netjes behandelen

jdn anständig behandeln

dat heeft hij netjes gedaan

das hat er schön gemacht

alles netjes opeten

alles schön aufessen

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski