Dutch » German

Translations for „regenerative“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

de·ge·ne·ra·tie: noun
ge·ne·ra·tie: noun
re·ge·ne·re·ren: verb
re·gen·tijd: noun
re·gen·ach·tig: adjective and adverb
re·gel·ma·tig: adjective and adverb
re·gen·bak: noun
re·gen·bui: noun
re·gen·jas: noun
re·gen·pak: noun
re·gen·tes: noun
re·gen·ton: noun
re·gen·val: noun
re·gen·me·ter: noun
re·gen·drup·pel: noun
re·gen·kle·ding: noun
re·gen·man·tel: noun

You are viewing results spelled similarly: degeneratie , generatie , regelmatig , regenachtig , regentijd , regenereren , regenmantel , regenkleding , regendruppel , regenmeter , regenval , regenton , regentes , regenpak , regenjas , regenbui and regenbak

de·ge·ne·ra·tie <degeneratie|s> [deɣenəra(t)si] N f

degeneratie

ge·ne·ra·tie <generatie|s> [ɣenəra(t)si] N f

computers van de eerste generatie fig

Computer der ersten Generation

van de ene generatie op de andere generatie overgaan

sich von einer Generation auf die nächste vererben

re·ge·ne·re·ren <regenereerde, h. geregenereerd> [reɣenərerə(n)] VB trans

regenereren

re·gen·tijd <regentijd|en> [reɣə(n)tɛɪt] N m

re·gen·ach·tig [reɣənɑxtəx] ADJ

regenachtig

het ziet er regenachtig uit

es sieht nach Regen aus

re·gel·ma·tig <regelmatige, regelmatiger, regelmatigst> [reɣəlmatəx] ADJ

1. regelmatig (zichzelf gelijk blijvend):

regelmatig lopen

gleichmäßig laufen

een regelmatige veelhoek wisk.

ein gleichseitiges Vieleck

2. regelmatig (geregeld):

regelmatig naar de kerk gaan

regelmäßig zur Kirche gehen

3. regelmatig (volgens de regels):

vorschriftsmäßig

re·gen·bak <regenbak|ken> [reɣə(n)bɑk] N m

regenbak (ton)

re·gen·bui <regenbui|en> [reɣə(n)bœy] N f

hevige regenbuien

starke Regenfälle pl

overdag plaatselijk regenbuien

tagsüber vereinzelt Regen

re·gen·jas <regenjas|sen> [reɣə(n)jɑs] N f

regenjas (kort)

re·gen·pak <regenpak|ken> [reɣə(n)pɑk] N nt

re·gen·tes N f

regentes feminine form of regent¹, feminine form of regent²

See also regent , regent

re·gent² <regent|en> [rəɣɛnt] N m

1. regent gesch. (regerend aristocraat):

Regent m form

2. regent (hoofd van een seminarie):

Regens m

re·gent¹ <regent|en> [rəɣɛnt] N m

1. regent (rijksbestuur):

Regent m

2. regent:

Leiter m

regent (liefdadigheidsinstelling)

Regent m

3. regent (in België: leraar, lerares):

≈ Mittelschullehrer m

re·gen·ton <regenton|nen> [reɣə(n)tɔn] N f

re·gen·val [reɣə(n)vɑl] N m geen pl

re·gen·me·ter <regenmeter|s> [reɣə(n)metər] N m

Hyetometer nt form

re·gen·drup·pel <regendruppel|s> [reɣə(n)drʏpəl] N m

regendruppel

re·gen·kle·ding [reɣə(n)kledɪŋ] N f geen pl

regenkleding

Regenkleidung f kein pl

regenkleding

Regenzeug nt kein pl inf

re·gen·man·tel N f

regenmantel → regenjas

See also regenjas

re·gen·jas <regenjas|sen> [reɣə(n)jɑs] N f

regenjas (kort)

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski