Translations for „rimpelen“ in the Dutch » German Dictionary

rim·pe·len¹ <rimpelde, h. gerimpeld> [rɪmpələ(n)] VB trans

1. rimpelen:

rimpelen (rimpels veroorzaken)

faltig machen

rimpelen (rimpels veroorzaken)

in Falten legen

rimpelen (voorhoofd)

runzeln

2. rimpelen (doen golven):

rimpelen

kräuseln

de wind rimpelt het meer

der Wind kräuselt das Wasser auf dem See

3. rimpelen:

rimpelen (plooien maken in)

faltig machen

rimpelen (textiel)

kräuseln

rimpelen (textiel)

fälteln

een rok rimpelen

einen Rock ankrausen

rim·pe·len² <rimpelde, i. gerimpeld> [rɪmpələ(n)] VB intr

1. rimpelen (m.b.t. het gezicht):

rimpelen

sich falten

rimpelen

sich in Falten legen

rimpelen

Falten bekommen

2. rimpelen (m.b.t. het water):

rimpelen

sich kräuseln

3. rimpelen (plooien):

rimpelen

sich falten

rimpelen

sich in Falten legen

Usage examples with rimpelen

een rok rimpelen

einen Rock ankrausen