Translations for „slepen“ in the Dutch » German Dictionary

sle·pen¹ <sleepte, h. gesleept> [slepə(n)] VB trans

1. slepen:

slepen (voorttrekken)

schleppen

slepen (schuivend)

schleifen

ze sleepte er een goed cijfer uit fig

sie errang eine gute Note

een zieke erdoor slepen

einen Kranken durchschleppen

een zware koffer slepen

einen schweren Koffer schleppen

iem langs de grond slepen

jdn über den Boden schleifen

zich laten slepen fig

sich ziehen lassen

hij sleept zijn vrouw overal heen fig

er schleppt seine Frau überall mit hin

2. slepen:

slepen (vervoermiddel)

schleppen

slepen (schip in het havengebied)

bugsieren

3. slepen muz.:

slepen

schleifen

slepen (traag)

schleppen

sle·pen² VB

slepen 3. pers pl imp van slijpen¹, slijpen²

See also slijpen , slijpen

slij·pen² <sleep, h. geslepen> [slɛipə(n)] VB intr

1. slijpen (polijsten):

slijpen

polieren

2. slijpen (scherpen):

slijpen

schleifen

3. slijpen inf (innig dansen):

slijpen

Stehblues tanzen

4. slijpen (slenteren):

slijpen

schlendern

slijpen

bummeln inf

slijpen

sich herumtreiben pej

slij·pen¹ <sleep, h. geslepen> [slɛipə(n)] VB trans

1. slijpen (glad, effen maken):

slijpen

schleifen

iets mat slijpen

etw matt schleifen

2. slijpen:

slijpen (scherp maken)

schleifen

slijpen (metaal)

wetzen

3. slijpen:

slijpen (spits maken)

(an)spitzen

slijpen (scherp maken)

schärfen

een potlood slijpen

einen Bleistift (an)spitzen

een punt aan iets slijpen

etw anspitzen

4. slijpen fig:

slijpen

schärfen

dat slijpt het verstand

das schärft den Verstand

sle·pen³ <sleepte, h. gesleept> [slepə(n)] VB intr

1. slepen (trekkend voortbewegen):

slepen

schleppen +acc

met iets slepen

etw schleppen

2. slepen (zich schuivend voortbewegen):

slepen

schleifen

de japon sleept (over de grond)

das Kleid schleift (auf dem Boden)

met zijn been slepen

sein Bein nachziehen

3. slepen (traag verloop hebben):

slepen

sich in die Länge ziehen

slepen

sich hinziehen

4. slepen:

slepen (afhangen: tot op de grond)

bis auf den Boden hängen

slepen (afhangen: tot in het water)

bis ins Wasser hängen

slepende gordijnen

bis auf den Boden hängende Gardinen

wilgentakken die in het water slepen

Weidenzweige, die ins Wasser herabhängen

5. slepen (klanken):

slepen

schleppen

6. slepen comput. (met de muis):

slepen

ziehen

Usage examples with slepen

een zieke erdoor slepen

einen Kranken durchschleppen

een zware koffer slepen

einen schweren Koffer schleppen

met zijn been slepen

sein Bein nachziehen

zich laten slepen fig

sich ziehen lassen

met iets slepen

etw schleppen

iem langs de grond slepen

jdn über den Boden schleifen

iets in de wacht slepen

etw einheimsen [o. ergattern] inf

iets met de haren erbij slepen

etw an den Haaren herbeiziehen inf

wilgentakken die in het water slepen

Weidenzweige, die ins Wasser herabhängen