Translations for „tafelstoel“ in the Dutch » German Dictionary

ta·fel·heer <tafel|heren> [tafəlher] N m

tafelheer

Tischherr m

ta·fel·zout [tafəlzɑut] N nt geen pl

tafelzout

Speisesalz nt

ta·fel·ge·rei [tafəlɣərɛɪ] N nt geen pl

tafelgerei

Tafelgeschirr nt

ta·fel·kleed <tafel|kleden> [tafəlklet] N nt

tafelkleed

Tischdecke f

ta·fel·la·ken <tafellaken|s> [tafəlakə(n)] N nt

tafellaken

Tischtuch nt

rol·stoel <rolstoel|en> [rɔlstul] N m

rolstoel

Rollstuhl m

ta·fe·reel <tafe|relen> [tafərel] N nt

1. tafereel:

tafereel (situatie)

Szene f

tafereel (voorval)

Vorfall m

voor onze ogen speelde zich een aardig tafereel af

vor unseren Augen spielte sich eine nette Szene ab

2. tafereel (afbeelding):

tafereel

Szene f

tafereel

Bild nt

3. tafereel wisk.:

tafereel

Projektionsebene f

arm·stoel <armstoel|en> [ɑrmstul] N m

armstoel

Armstuhl m

armstoel

Lehnstuhl m

armstoel

Armsessel m

ta·fel·ser·vies <tafel|serviezen> [tafəlsɛrvis] N nt

tafelservies

Tafelservice nt

schom·mel·stoel <schommelstoel|en> [sxɔməlstul] N m

schommelstoel

Schaukelstuhl m