Translations for „tasten“ in the Dutch » German Dictionary

tas·ten¹ <tastte, h. getast> [tɑstə(n)] VB trans

1. tasten (betasten):

tasten

anfassen

tasten

betasten

2. tasten (treffen):

tasten

fassen

tasten

treffen

iem in zijn kruis tasten inf

jdn verletzen [o. kränken]

tas·ten² <tastte, h. getast> [tɑstə(n)] VB intr

1. tasten:

tasten (de hand zoekend bewegen: zoekend)

tasten

tasten (de hand zoekend bewegen: onzeker)

tappen

in het duister tasten fig

im Dunkeln [o. Finstern] tappen

zijn hand tastte naar zijn beurs

seine Hand tastete nach seinem Geldbeutel

2. tasten (reiken):

tasten

greifen

zij heeft diep in haar beurs getast

sie hat tief ins Portemonnaie gegriffen

Usage examples with tasten

in het duister tasten fig

im Dunkeln [o. Finstern] tappen

iem in zijn kruis tasten inf

jdn verletzen [o. kränken]