Translations for „thema“ in the Dutch » German Dictionary

the·ma¹ <thema|'s, thema|ta> [tema] N nt

1. thema (onderwerp):

thema

Thema nt

een thema aansnijden

ein Thema anschneiden

van het thema afdwalen

vom Thema abkommen [o. abschweifen]

bij het thema blijven

bei der Sache bleiben

het thema van een gesprek

der Gegenstand eines Gesprächs

een congres over een thema

ein Kongress zu einem Thema

2. thema (grondgedachte, motief):

thema

Motiv nt

thema muz.

Thema nt

variaties op een thema maken muz.

Variationen über ein Thema machen

nieuwe variaties op een oud thema fig

neue Ideen im alten Gewand

the·ma² <thema|'s> [tema] N nt of m of f (te vertalen tekst)

thema

Übersetzungsübung f

thema's maken

übersetzen

Usage examples with thema

thema's maken

übersetzen

variaties op een thema

Variationen über ein Thema

bij het thema blijven

bei der Sache bleiben

van het thema afdwalen

vom Thema abkommen [o. abschweifen]

een thema aansnijden

ein Thema anschneiden

het thema van een gesprek

der Gegenstand eines Gesprächs

een congres over een thema

ein Kongress zu einem Thema

variaties op een thema maken muz.

Variationen über ein Thema machen

nieuwe variaties op een oud thema fig

neue Ideen im alten Gewand

door dat thema raakt heel Nederland opgewonden

das Thema versetzt ganz Holland in Aufregung