Translations for „uitzingen“ in the Dutch » German Dictionary

uit·zin·gen <zong uit, h. uitgezongen> [œytsɪŋə(n)] VB trans

1. uitzingen:

uitzingen (volhouden)

aushalten

uitzingen (rondkomen)

auskommen

hij kan het een paar jaar uitzingen

er kann (es) schon ein paar Jahre aushalten

2. uitzingen (ten einde zingen):

uitzingen

aussingen

Usage examples with uitzingen

hij kan het een paar jaar uitzingen

er kann (es) schon ein paar Jahre aushalten