Translations for „kan“ in the Dutch » German Dictionary

kan <kan|nen> [kɑn] N f

1. kan (vaatwerk):

kan

Kanne f

de zaak is in kannen en kruiken fig

die Sache ist unter Dach und Fach

een kan met melk

eine Kanne Milch

het onderste uit de kan willen (hebben) fig

den Bogen überspannen

wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid op de neus prov

wer das Unterste aus der Kanne trinkt, dem fällt der Deckel auf die Nase

2. kan (oosterse titel):

kan

Khan m

Usage examples with kan

dat kan (waarschijnlijk)

(das) kann sein

ik kan kan niet ontkennen dat ...

ich kann nicht leugnen, dass ...

samenvattend kan men constateren …

zusammenfassend lässt sich feststellen, …

hij kan fiks eten

er ist ein tüchtiger Esser

dat kan geen kwaad (schaadt niet)

das schadet nichts

een kan met melk

eine Kanne Milch

een misdaad kan verjaren

ein Verbrechen kann verjähren

hij kan zo klieren

er ist ein echtes Ekel

men kan nooit weten

man kann nie wissen

dat kan leuk worden! iron

das kann ja heiter [o. lustig] werden!

het kan wel lijden fig

die Mittel erlauben es

het kan niet op

da wird aus dem Vollen geschöpft

hij kan erg uitpakken

er kann sehr ausfallend werden

ze kán me wat inf

sie kann mich mal!