Dutch » German

in·tre·den <trad in, i. ingetreden> [ɪntredə(n)] VB intr

1. intreden (binnengaan):

(ein)treten in +acc

2. intreden (in een orde treden):

eintreten in +acc

3. intreden (tijdruimten, toestanden):

ont·red·derd [ɔntrɛdərt] ADJ

1. ontredderd (personen):

2. ontredderd (situaties):

steun·trek·ker <steuntrekker|s> [støntrɛkər] N m

ui·ten·treu·ren [œytəntrørə(n)] ADV

be·treu·ren <betreurde, h. betreurd> [bətrørə(n)] VB trans

1. betreuren (spijt, droefheid voelen over):

2. betreuren (het verlies, gemis van iem, iets):

aan·tre·den1 <trad aan, h. aangetreden> [antredə(n)] VB trans (aanstampen)

con·trei·en [kɔntrɛiə(n)] N pl

in·trek·ken1 <trok in, i. ingetrokken> [ɪntrɛkə(n)] VB intr

3. intrekken (opgezogen worden):

einziehen in +acc

steun·trek·ster N f

steuntrekster feminine form of steuntrekker

See also steuntrekker

steun·trek·ker <steuntrekker|s> [støntrɛkər] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski