Translations for „wet“ in the Dutch » German Dictionary

wet <wet|ten> [wɛt] N f

1. wet (vastgestelde regel):

wet

Gesetz nt

een wet aannemen

ein Gesetz beschließen [o. verabschieden]

een wet indienen/invoeren/afkondigen

ein Gesetz einbringen/in Kraft setzen/erlassen

een wet op de jeugdbescherming

ein Jugendschutzgesetz nt

de wet staat het niet toe

es ist gesetzlich nicht erlaubt

een wet uitvaardigen/bekrachtigen

ein Gesetz erlassen/bestätigen

2. wet (stelsel van rechtsregels):

wet

Gesetz nt

zich achter de wet verschuilen

sich hinter den Gesetzen verschanzen

bij de wet bepaald

gesetzlich festgelegt

bij, door de wet verboden

gesetzlich verboten

boven de wet staan

über dem Gesetz stehen

volgens de Engelse wet

nach englischem Gesetz

naar de geest van de wet

nach dem Sinn des Gesetzes

hij is een man van de wet

er ist ein gesetzestreuer Mann

in strijd met de wet

gegen das Gesetz

in strijd met de wet

gesetzwidrig

in strijd met de wet

ungesetzlich

de wet naleven/schenden/ontduiken

das Gesetz einhalten/brechen [o. verletzen] /umgehen

voor de wet trouwen

standesamtlich heiraten

voor de wet is iedereen gelijk

vor dem Gesetz sind alle gleich

3. wet (gezaghebbende gewoonte):

wet

Gesetz nt

wet

Gebot nt

een ijzeren wet

ein ehernes Gesetz

een wet van Meden en Perzen

ein unumstößliches Gesetz

iem de wet stellen [o. voorschrijven ]

jdn maßregeln

iem de wet stellen [o. voorschrijven ]

jdm Vorschriften machen

de wetten der wellevendheid

die Gebote des Anstands

4. wet (wetmatigheid):

wet

Gesetz nt

de wetten van de erfelijkheid

die Vererbungsgesetze

wet van oorzaak en gevolg

Kausalgesetz nt

5. wet (in België: politie):

wet

Polizei f

Usage examples with wet

bij de wet bepaald

gesetzlich festgelegt

boven de wet staan

über dem Gesetz stehen

volgens de Engelse wet

nach englischem Gesetz

voor de wet trouwen

standesamtlich heiraten

schending van de wet

Gesetzesverletzung f

indruisend tegen de wet

gesetzwidrig

volgens de wet rechtspreken

der Rechtsprechung folgen

aan de wet voldoen

das Gesetz erfüllen

in naam der wet

im Namen des Gesetzes

gehoorzaamheid aan de wet

Gehorsam gegen das Gesetz

bekendheid met de wet

Kenntnis des Gesetzes

een wet invoeren

ein Gesetz in Kraft setzen

een theorie/wet toepassen

eine Theorie/ein Gesetz anwenden

de wet toepassen

das Gesetz handhaben

een ijzeren wet

ein ehernes Gesetz

een wet ontwerpen

ein Gesetz entwerfen

de vigerende wet

das geltende Gesetz

een wet uitvaardigen/bekrachtigen

ein Gesetz erlassen/bestätigen

een wet aannemen

ein Gesetz beschließen [o. verabschieden]