Translations for „uitnemen“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈmit·neh·men VB trans irreg

1. mitnehmen (mit sich nehmen, transportieren):

mitnehmen

meenemen

2. mitnehmen (angreifen):

mitnehmen

aangrijpen

mitnehmen

aanpakken

die Krankheit hat ihn sehr [o. schwer] mitgenommen

de ziekte heeft hem erg aangepakt

3. mitnehmen (profitieren von):

mitnehmen

meenemen

mitnehmen

profijt hebben van

4. mitnehmen inf (wahrnehmen):

mitnehmen

meepikken

ent·ˈneh·men [-ˈneːmən] VB trans

1. entnehmen (herausnehmen):

entnehmen

ontnemen

entnehmen

wegnemen

entnehmen

afnemen

entnehmen fig

ontlenen aan

Proben entnehmen MED

monsters trekken

ein Zitat einem Roman entnehmen

een citaat aan een roman ontlenen

2. entnehmen (aus etw schließen):

entnehmen

afleiden [o. opmaken] [o. concluderen] uit

(aus) deinem Brief entnehme ich, dass …

uit je brief maak ik op dat …

ˈRie·men <Riemens, Riemen> [ˈriːmən] N m

Riemen

riem

sich am Riemen reißen inf fig

z'n tanden op elkaar zetten

den Riemen enger schnallen inf fig

de buikriem aanhalen

sich in die Riemen legen NAUT

stevig [o. hard] roeien

sich in die Riemen legen inf fig

alles op alles zetten

ˈZeit·neh·mer N m SPORTS

Zeitnehmer

tijdopnemer

ˈfest·neh·men VB trans irreg

festnehmen

(voorlopig) gevangennemen

festnehmen

in (voorlopige) hechtenis nemen

einen Demonstranten festnehmen

een demonstrant aanhouden

ˈein·cre·men VB trans

eincremen

met crème insmeren

be·ˈque·men [bəˈkveːmən] VB refl

bequemen

zich verwaardigen

er bequemte sich zu einer Antwort

hij verwaardigde zich te antwoorden

ge·ˈzie·men¹ [gəˈ͜tsiːmən] VB intr veraltet liter (sich gehören)

geziemen

passen

geziemen

betamen

geziemen

toekomen

geziemen

(be)horen

ihm geziemt zu schweigen

hij (be)hoort te zwijgen

ˈStrie·men <Striemens, Striemen> [ˈʃtriːmən] N m

Striemen

striem

ˈKeil·rie·men N m

Keilriemen TECH, AUTO

V-riem

Keilriemen TECH, AUTO

V-snaar

Abon·ne·ˈment <Abonnements, Abonnements[o. Abonnemente] > [abɔnəˈmãː] N nt

Abonnement

abonnement(skaart nt )

eine Zeitung im Abonnement beziehen

op een krant geabonneerd zijn

ein Abonnement des ‘Spiegels’

een abonnement op de ‘Spiegel’

ˈAr·beit·neh·mer(in) N m(f)

Arbeitnehmer(in)

werknemer(werkneemster) m (f)

Kre·ˈdit·neh·mer(in) N m(f)

Kreditnehmer(in)

kredietnemer(kredietneemster) m (f)

ˈBre·men <Bremens> [ˈbreːmən] N nt kein pl

Bremen

Bremen

ˈJe·men <Jemens> [ˈjeːmən] N m kein pl

Jemen

Jemen

ˈSche·men <Schemens, Schemen> [ˈʃeːmən] N m nt nt

Schemen

schim

Schemen

schaduwbeeld nt

Schemen

spook nt

ˈFit·ness <Fitness> [ˈfɪtnɛs] N f kein pl

Fitness

fitheid

Fitness

vorm

Fitness

conditie